Iris Petrie is orthopedagoog-generalist bij de Opvoedpoli/Care-Express
Het is altijd prettig een boek te lezen over een specifiek thema en erachter te komen dat de inhoud ook helpt bij andere problemen die een therapeut tegenkomt. Walsh presenteert in zijn overzichtelijke handleiding Behandeling van zelfverwonding een model van stepped care en put daarbij uit ruim twintig jaar onderzoek en ervaring. Hij noemt zijn handleiding praktisch, maar het boek biedt ook een helder theoretisch raamwerk. Dat raamwerk bestaat uit biologische factoren, omgevings- en sociale aspecten, en cognitieve, affectieve en gedragsmatige dimensies van een complex fenomeen als zelfverwonding.
Het boek bevat tevens instrumenten om de betekenis van het gedrag te begrijpen. Walsh besteedt veel aandacht aan de meest voorkomende functies van zelfverwonding: het uiten van psychische nood, het tonen van moed en kracht, het verlangen gezien te worden, het verlangen om te straffen en de hoop een ander tot bepaald gedrag aan te zetten.
Walsh is heel helder in de wijze waarop hij het onderwerp definieert. Hij bakent het begrip zelfverwonding scherp af van suïcide. Walsh schrijft dat zelfverwonding vooral een verandering van het bewustzijn beoogt, terwijl suïcide gericht is op beëindiging van het gevoelsleven. Hij biedt negen criteria om het ene gedrag van het andere te scheiden, maar geeft ook duidelijk aan wanneer het zelfverwondende gedrag verandert of ‘niet meer werkt’ en daarmee het risico op suïcide vergroot.
Walsh maakt ook onderscheid tussen ernstig zelfverwondend gedrag bij cliënten met trauma’s en invaliderende gezinnen van herkomst en het veel voorkomende minder ernstige, maar wel zeer besmettelijke zelfbeschadigende gedrag van kinderen en adolescenten op scholen. Deze adolescenten hebben een gezondere persoonlijkheidsstructuur en komen uit goed functionerende gezinnen. Wel is deze groep gevoelig voor krenkingen van hun zelfbeeld en matig in het reguleren van de emoties die deze krenking oproept. Walsh schetst een protocol voor scholen om met dit fenomeen om te gaan en tevens sociale besmetting van destructief gedrag te voorkomen.
Ook het behandelmodel dat Walsh schetst, biedt de lezer houvast. Vooral het hoofdstuk over het behandelen van het lichaamsbeeld is van meerwaarde. Het vervreemd zijn van het eigen lijf ziet Walsh veel bij zijn cliënten terug, en met name bij de groep die zich ernstiger verwondt, meerdere vormen van destructief gedrag vertoont en waarbij traumabehandeling te veel en te heftige emoties oproept. Het is een element dat vaak vergeten wordt. Vooral bij ‘therapie- veteranen’ kan het behandelen van een verstoorde relatie met het eigen lijf een verrassende invalshoek voor behandeling zijn.
Walsh waarschuwt voor reacties op zelfverwondend gedrag die onbedoeld bekrachtigend zijn. Hij pleit voor respectvolle nieuwsgierigheid. Hulpverleners die het gedrag betitelen als manipulatief of een roep om aandacht, vertonen volgens hem een serieus signaal van ‘compassiemoeheid’. Hij adviseert hulpverleners hier iets aan te doen voordat zij vervallen in dwingend gedrag (bijvoorbeeld via veiligheidscontracten), gevoelens van hopeloosheid, of overdreven preoccupatie met het beschadigende gedrag. Hij maakt ons als lezers alert op onze cognitie de cliënt ‘snel beter te laten worden’ en noemt deze verwachting niet realistisch. Het kan geen kwaad om daar op gezette tijden aan herinnerd te worden.
Behandeling van zelfverwonding, een praktische handleiding
Barent W. Walsh, 2020
Deze recensie is eerder verschenen in de rubriek Gezien en gelezen in het blad Kind en Adolescent Praktijk, nr. 3 2020