Interview met Paul Wylleman en Marc Hendriks, prestatiemanager en klinisch neuropsycholoog van de Nederlandse Olympische ploeg | Van 23 juli tot en met 8 augustus 2021 worden in Tokyo de Olympische spelen gehouden. Sinds hij in 2014 aantrad als prestatiemanager van sportkoepel NOC*NSF formeerde Paul Wylleman, hoogleraar Sportpsychologie, een team van psychologen dat de sporters van Team NL mentaal voorbereid op de Spelen.
Wanneer bent u aangesteld als prestatiemanager van NOC*NSF?
Wylleman: ‘In 2013, en toen Maurits Hendriks, technisch directeur van NOC*NSF, mij daarvoor vroeg, hoefde ik daarover niet lang na te denken. Als gewoon hoogleraar Sportpsychologie aan de Vrije Universiteit Brussel heb ik veel ervaring opgedaan met de mentale begeleiding van topsporters, en voor mij was dit een unieke kans om aan het werk te gaan in een land met zo’n hoogstaand professioneel topsportklimaat. In België beschikken we nog niet over de middelen en structuur om met alle atleten het niveau te bereiken dat Nederland al wel heeft bereikt, wat zich vertaalt in een sterke positie van TeamNL in de Olympische en Paralympische medailletabel. Dat is vooral te danken aan de professionele aanpak van de sportbonden en de NOC*NSF, internationaal een hele sterke organisatie. Toen ze mij destijds vroegen om een visie uit te werken over hoe we zowel de sporters als de coaches van TeamNL tijdens de Spelen ook in mentaal opzicht optimaal konden laten presteren, zag ik dat als een mooie uitdaging.’
Wat hield die opdracht concreet in?
Wylleman: ‘Ik kreeg drie duidelijk omschreven taken. Allereerst is mij gevraagd om een structuur te ontwerpen voor de psychologische begeleiding van de sporters. Daarvoor heb ik in de afgelopen zes jaar een team Prestatiegedrag opgebouwd van een dertigtal experts, van wie sommige al werken op het gebied van de prestatieondersteuning (leefstijlcoaches en sportpsychologen) en van wie anderen een klinische specialisatie hebben (gz-psychologen, klinisch psychologen, psychiaters en – met Marc Hendriks – sinds kort ook een neuropsycholoog). Dat team Prestatiegedrag is ingebed in een interdisciplinair begeleidingsteam, met onder andere artsen, fysiotherapeuten en voedingsspecialisten. Deze experts zijn verdeeld over de vijf TeamNL-centra die Nederland telt. Zo beschikken we in het hele land over de expertise om vragen van sporters op mentaal vlak te beantwoorden, en om psychische problemen van sporters het hoofd te bieden.’
Spelen die experts een belangrijke rol in de voorbereiding op de Spelen?
Wylleman: ‘Jazeker, en dat blijkt ook wel uit tweede opdracht; om als prestatiemanager met dit team van experts een bijdrage te leveren aan de voorbereiding van Team NL op de Spelen, zowel Olympisch als Paralympisch. Daarvoor adviseren onze experts de sporters en hun coaches nu op verschillende terreinen, bijvoorbeeld in stressreductie.
We hebben ook een zogeheten Leerlijn competenties prestatiegedrag opgezet, met tools waarmee coaches sporters mentaal weerbaarder en veerkrachtiger kunnen maken. En, een ander voorbeeld: we hebben een aanpak ontwikkeld om sporters mentaal te wapenen tegen de verwachte hitte in Tokio, met een analyse-instrument waarmee coaches kunnen beoordelen hoe goed sporters met die hoge temperaturen kunnen omgaan.’
Gaat u zelf ook mee naar Tokio?
Wylleman: ‘Daar bereid me ik me wel op voor, want mijn derde taak is namelijk om ook tijdens de Spelen te fungeren als teampsycholoog, net zoals in 2016 in Rio. TeamNL heeft nu ook tijdens de Paralympische Spelen een teampsychologe in de staf, Eefje Raedts. Ik ondersteun haar zowel voorafgaand aan als tijdens de Spelen.’
‘NOC*NSF is een hele sterke organisatie’
Wat houdt die ondersteuning in?
Wylleman: ‘In Rio sprak ik vooral veel met de coaches – maar ook met fysiotherapeuten en artsen – over waar zij zoal tegenaan liepen. Tijdens een toernooi ben ik vooral aan het observeren. In Rio ging ik behalve naar de wedstrijden, ook naar de trainingen. Omdat coach Alyson Annan vrij kort voor de Spelen in Rio was aangekomen, hadden we toen bijvoorbeeld afgesproken dat ik extra aandacht zou besteden aan het dameshockeyteam, ook omdat de torenhoge verwachtingen een grote druk op het speelsters legden. Ik ging met ze mee in de bus, sprak met de coach en speelsters en observeerde het team tijdens de trainingen en wedstrijden. Eigen aan mijn werk is overigens dat ik zelden een gesprek voer in een afgesloten ruimte, met uitzondering van een crisis. Er is vooral contact op losse momenten; tijdens de lunch, of wandelend naar het sportveld.’
Begeleidt u zelf ook sporters?
Wylleman: ‘In een crisissituatie, of op verzoek van een bondscoach, kan dat. Maar dat is dan een uitzondering. De bondscoaches willen sporters waar nodig vooral voorafgaand aan de Spelen laten begeleiden door een expert. Terwijl sommige landen voor iedere grote sport een psycholoog meenemen naar Tokio, kunnen wij daarom ter plaatse nog steeds volstaan met één teampsycholoog. Buitenlanders die in Rio zagen hoeveel medailles Nederland won, waren daar stomverbaasd over, maar zij zagen natuurlijk niet welke voorbereiding – door een team van experts – daaraan vooraf ging.’
Welke bevoegdheden heeft TeamNL, nemen jullie sporters bijvoorbeeld ook tegen zichzelf in bescherming?
Wylleman: ‘Dat doen wij tot op zekere hoogte door in de voorbereiding sterk de nadruk te leggen op hun holistische ontwikkeling: wij streven er vooral naar om de vaak nog jonge sporters mentaal sterker te maken, zodat ze bijvoorbeeld ook gemakkelijker kunnen aangeven waar hun grenzen liggen. Maar in de sport heerst nu eenmaal wel een sterke prestatiecultuur die zich over langere tijd heeft gevormd, en die bepalend is voor wat de sporters doen. Als psycholoog heb je daar niet altijd zoveel invloed op. Onze invloed en verantwoordelijkheden houden ergens op; als een sporter hoofdletsel oploopt, kan neuropsycholoog Marc Hendriks hem of haar wel duidelijk maken wat de risico’s zijn van doorgaan. Maar de sporter en diens coach nemen de beslissing.’
Hendriks: ‘De essentie van ons vak is om mensen de middelen in handen te geven om hun eigen keuzes te maken. Als iemand al drie keer op zijn of haar hoofd is gevallen en zich toch de barsten blijft trainen om in Tokio een medaille te halen, dan kan ik wel zeggen: je bent knettergek, maar dat is mijn rol niet. Ik kan wel uitleggen dat we uit de literatuur weten dat een vierde valpartij het risico verhoogt dat de hersenen na het dertigste levensjaar in hun functioneren achteruit gaan. Maar de beslissing ligt bij de sporter zelf.’
‘Wij voorzien mensen van de middelen om hun eigen keuzes te maken’
Gaat u ook mee naar Tokio?
Hendriks: ‘Nee, ik blijf thuis, want om de implicaties van hersenletsel te kunnen beoordelen, moet ik de sporter zo snel mogelijk na het incident kunnen onderzoeken. Dat is – met de zo ver uit elkaar gelegen accommodaties in Tokio – fysiek onmogelijk. Om die reden werken wij samen met Metrisquare, een ICT-bedrijf dat gespecialiseerd is in computerondersteund psychologisch onderzoek. Wij hebben hen een testomgeving laten ontwerpen waarmee ik sporters kort na een hoofdletsel op afstand kan onderzoeken. Door deze onderzoeksgegevens te vergelijken met een eerdere basismeting kan ik de ernst van de hersenbeschadiging beoordelen en de sporter en coach op afstand een passend advies geven.’
Waar bestaat dat letselonderzoek uit?
Hendriks: ‘Samen met het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour, van de Radboud Universiteit, ontwikkelden we daarvoor een digitale testbatterij. Deze bestaat uit negen taken die de sporter op de Ipad kan uitvoeren, taken waarmee we zijn of haar cognitieve vaardigheden in kaart kunnen brengen.’
Heeft u ervaring met dergelijk letselonderzoek?
Hendriks: ‘Ongeveer tien jaar geleden ben ik door PSV benaderd met de vraag of ik beleid kon ontwikkelen voor het screenen van spelers op hersenletsel. Sindsdien ben ik al actief voor PSV. Via de toenmalige clubarts, Cees Rein van den Hoogenband, kwam ik ook in beeld bij NOC*NSF. Een van mijn eerste cliënten was Olympisch turnkampioen Epke Zonderland, nadat hij tijdens een training een hersenschudding opliep.’
Zou een psychologische test een vast onderdeel moeten zijn van de medische keuring van Olympische sporters?
Wylleman: ‘Sinds kort is dat er inderdaad aan toegevoegd. Het is ook wel belangrijk om een instrument te hebben dat ons kan waarschuwen wanneer een sporter behoefte heeft aan mentale begeleiding. Dergelijke testinstrumenten zijn er, maar die zijn niet steeds ontwikkeld voor topsporters, maar eerder voor klinisch gebruik. En het gedrag van topsporters wijkt soms zo af van het gemiddelde dat ze op zo’n vragenlijst vrijwel allemaal hoog scoren op bepaalde psychologische kenmerken. Er is dus dringend behoefte aan meer specifiek op topsport gerichte testinstrumenten. Zo zijn we nu bezig met de validering van een test waarmee we het mentaal herstel van topsporters in beeld kunnen brengen’.
Na hun loopbaan vallen veel sporters in een zwart gat, heeft Team NL daar aandacht voor?
Wylleman: ‘Eén van mijn onderzoeksterreinen in Brussel is de carrièreontwikkeling van sporters, dus ja, daar kijken we ook naar. De uitdrukking van ‘het zwarte gat’ gebruiken we trouwens niet meer, omdat die verwijst naar een periode waarin oud-sporters nog vaak kampten met een combinatie van alcoholmisbruik, financiële problemen, sociale isolatie en psychologische problemen zoals een verstoorde identiteitsontwikkeling. In de afgelopen decennia zijn er grote stappen gezet om de risico’s te verkleinen dat sporters hiermee te maken krijgen.
Samen met de collega’s van TeamNL Athlete Services werken we nu voor het einde van hun sportloopbaan met sporters aan een goede voorbereiding op die transitie en op de periode daarna. We hebben een programma ontwikkeld waarbij onze teamexperts sporters daarbij helpen, dat gebeurt in een individueel transitietraject of in een groep.
Ook op dit vlak vind ik NOC*NSF overigens erg professioneel, want hiervoor ontwikkelde de organisatie een holistische aanpak waarbinnen behalve voor de psychologische aspecten van deze transitie ook aandacht is voor of de oud-sporters op financieel, sociaal, studie-, beroeps- en medisch vlak hulp kunnen gebruiken. NOC*NSF kan sporters hierin tot twee jaar na beëindiging van hun topsportloopbaan begeleiding bieden. Hierin is Nederland in internationaal opzicht een koploper.’