Een politieagent was uitgevallen vanwege posttraumatische klachten die hij tijdens zijn werk had opgelopen. Om te beoordelen of betrokkene voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking kwam, voerde een psychiater op verzoek van de UWV-verzekeringsarts een onderzoek uit.
Betrokkene werd door twee psychologen onderzocht en hij zou eigenlijk ook een beeldbelgesprek met de psychiater hebben. Echter, de beeldbelverbinding kwam niet tot stand en daarom voerde de psychiater en betrokkene alleen een telefoongesprek. In zijn rapport concludeerde de psychiater dat er sprake was van overdrijving van symptomen en dat de eerder door de behandelaren gestelde diagnoses ADD en PTSS niet bevestigd konden worden. Betrokkene diende daarop een tuchtklacht tegen de psychiater in, onder meer omdat die op grond van één telefoongesprek tot de conclusie zou zijn gekomen dat de eerder gestelde diagnoses niet juist zouden zijn.
Rapporteur moet de patiënt zien
Zowel het Regionaal als het Centraal Tuchtcollege zijn het met de betrokkene eens. Zij verwijzen naar de ‘Richtlijn medisch-specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband.’ Die stelt dat het uitgangspunt bij dit soort onderzoeken moet zijn dat de onderzochte en de rapporteur zich in één ruimte bevinden. Hier kunnen onder bijzondere omstandigheden echter uitzonderingen op worden gemaakt. Dit was bijvoorbeeld zo toen tijdens de coronapandemie fysieke beoordelingen nauwelijks mogelijk waren. Een beeldbelverbinding zou dan een acceptabel alternatief kunnen zijn. Alleen telefonisch onderzoek is volgens het Centraal Tuchtcollege echter onvoldoende: ‘Om een goed psychiatrisch onderzoek te kunnen doen, moet de onderzoeker op zijn minst de onderzochte en diens reacties op vragen kunnen