Zo werkt een afgestudeerde gz-psycholoog volgens het Opleidingsplan1 onder meer ‘zoveel mogelijk evidence-based en maakt hij gebruik van de multi-disciplinaire richtlijnen’; gebruikt een psychotherapeut ‘zijn kennis over de pathologische en niet-pathologische kenmerken van de patiënt en vertaalt deze in een op maat gesneden behandeling’2; en is een klinisch psycholoog in staat tot ‘het geven van leiding aan onderdelen van de organisatie en het verrichten van managementtaken’.3 Deze competenties tezamen komen tot uiting in helder omschreven beroepsprofielen.4,5
In het onderwijs krijgen deze competenties in toenemende mate een belangrijke rol. Zo is het competentiegericht onderwijs met ‘kenmerkende beroepssituaties’ tegenwoordig de standaard. Voor alle duidelijkheid: ik ben daar voorstander van; van het behouden van een kwaliteitsstandaard, het ons onderscheiden van anders geschoolde beroepsbeoefenaren en dit duidelijk te communiceren naar stakeholders zoals verwijzers en financiers. Wat me echter verrast, is dat ik in geen van die competenties ‘is enthousiast over het uitoefenen van zijn vak’ terug kan vinden. Nu zou je zeggen dat dit vanzelfsprekend is. Dat dacht ik ook, maar dat blijkt tegen te vallen. Zo noemt Scholing6 in haar oratie een aantal aantoonbare therapeut-factoren die een deel van de verbetering bij patiënten lijken te verklaren. Een daarvan is ‘oprechte interesse in het helpen van patiënten’, wat vertaald kan worden als ‘is enthousiast over het uitoefenen van zijn vak’.