De huisarts behandelde al sinds 1993 patiënten die in een woonvoorziening in de buurt van zijn praktijk verbleven. In 2016 was de samenwerking die hij met deze instelling had geformaliseerd in een overeenkomst met een opzegtermijn van drie maanden. In 2021 wilde hij met pensioen gaan. Zijn opvolgers wilden de samenwerking met de instelling niet voortzetten. De instelling en 35 bewoners dienden vervolgens een tuchtklacht in tegen de huisarts. De tuchtklacht hield in dat de huisarts de overeenkomst onterecht en eenzijdig zou hebben beëindigd, dat hij geen zorg zou hebben gedragen voor de overbruggingsperiode totdat er een nieuwe huisarts gevonden was, en dat hij niet zijn best zou hebben gedaan om naar alternatieven te zoeken of om een andere passende oplossing te vinden. Gelukkig gingen zowel het Regionaal als het Centraal Tuchtcollege niet in de redenering van de instelling mee, en werden alle klachten ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege toetste de gang van zaken aan de KNMG-richtlijn ‘Niet aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’. In deze richtlijn staat dat pensionering een gewichtige reden is om een behandelingsrelatie te beëindigen. Het centraal tuchtcollege vond ook dat de huisarts voldoende zorgvuldig had gehandeld rondom het opzeggen van de overeenkomst, door met inachtneming van de contractuele opzegtermijn op te zeggen en ruim van tevoren een gezamenlijk gesprek met de instelling en met zijn beoogde opvolgers te hebben.