EPA-patiënten kunnen door hun klachten een lagere kwaliteit van leven ervaren, hun baan verliezen en/of sociaal en emotioneel geïsoleerd raken.1–3 In dit licht is het belangrijk om hen goede psychosociale zorg te bieden. Hoewel het aantal kwalitatief hoogwaardige studies hiernaar beperkt is, wordt in een meta-analyse van 24 studies bijvoorbeeld gesuggereerd dat psychosociale interventies een positief effect hebben op het sociaal functioneren van EPA-patiënten.4
Echter, de positieve effecten van psychosociale interventies kunnen niet enkel verklaard worden door therapie-specifieke factoren; de therapeutische relatie tussen hulpverlener en cliënt blijkt een belangrijke aspecifieke verklarende factor te zijn.5
Therapeutische relatie
De therapeutische relatie kan omschreven worden als de emotionele band en samenwerking tussen hulpverlener en cliënt. In een goede therapeutische relatie bepalen zij samen welke therapiedoelen in de behandeling worden nagestreefd en welke stappen er gezet zullen worden om deze doelen te bereiken.6,7 Echter, door de slechte ervaringen van EPA-patiënten in het verleden, hun wantrouwen of hun persoonlijkheidsproblematiek is de therapeutische relatie tussen behandelaars en EPA-patiënten vaak minder sterk.8,9
Wetenschappelijke evidentie
De afgelopen decennia is in verschillende wetenschappelijke studies aangetoond dat een goede therapeutische relatie vaak samengaat met een vermindering van klinische symptomen bij EPA-patiënten.7,10–13 De meeste studies waarin een verband is aangetoond tussen de kwaliteit van de therapeutische relatie en de behandeluitkomsten zijn cross-sectioneel.