Een op de vier kinderen en adolescenten wordt gepest met hun gewicht. Dat vormt een risico voor het ontwikkelen van mentale stoornissen, zoals psychotische klachten.1,2 Een problematische BMI is grotendeels genetisch bepaald, maar een tweelingstudie3 biedt meer inzicht in de gen-omgeving correlatie (welke genotypische opmaak maakt iemand kwetsbaar voor omgevingsrisico’s?), en de gen-omgeving interactie (hoe wordt iemands genotype beïnvloed door de risico’s uit de omgeving?). De resultaten: vooral de gen-omgeving correlatie zorgt ervoor dat gepeste kinderen later vaker een eetstoornis kregen. Dat wil zeggen: wanneer iemand genetisch meer risico loopt op een afwijkend BMI vergoot dat de kans dat hij of zij daarmee gepest wordt en een eetstoornis ontwikkelt. Omdat pesten zo vaak voorkomt, sluiten de onderzoekers niet uit dat bepaalde genen die te maken hebben met gewichtsproblemen ook geactiveerd kunnen worden door pestervaringen. Preventie van pesten lijkt in beide gevallen de aangewezen oplossing.
P-Factor
Patiënten melden zich zelden met ‘slechts’ één aandoening of een precies passende DSM-classificatie; co-morbiditeit is eerder regel dan uitzondering.
Onderzoekers speculeren al langer over het bestaan van de zogeheten p-factor. Zoals er bij cognitieve stoornissen gesproken wordt van de g-factor die positief correleert met de afzonderlijke cognitieve functies, zo zou de p-factor positief correleren met psychiatrische symptomen en stoornissen. Onlangs gaf een publicatie in Nature1 aanzet tot het serieus nemen van de p-factor. Daarin wordt aangetoond dat studenten met een hogere p-factor, – met meer kenmerken van psychopathologie (gemeten met o.a. de