Veelbelovende resultaten van rTMS bij behandeling van depressie en OCD
Onderzoek wijst uit dat patiënten met therapieresistentie depressie en obsessies-compulsieve stoornis (OCS) behandeld kunnen worden met repetitieve transcraniële magnetische stimulatie (rTMS).1 Twee recente studies tonen zelfs aan dat rTMS daarin effectiever is dan traditionele behandelingen. In een gerandomiseerd studie, gepubliceerd in The American Journal of Psychiatry, is rTMS vergeleken met een nieuw antidepressivum voor patiënten met een therapieresistente depressie.2 Bijna veertig procent van de patiënten die rTMS ondergingen ervoeren daarna een significante verbetering van hun symptomen, terwijl datzelfde gold voor slechts vijftien procent van de patiënten die een nieuw antidepressivum kregen voorgeschreven. Ook rapporteerden de onderzoekers bij behandeling van patiënten met rTMS een grotere vermindering van symptomen zoals anhedonie, wat de beslissing zou ondersteunen om deze techniek op te nemen in de Nederlandse behandelrichtlijn voor depressie. In een tweede recente studie, gepubliceerd in Biological Psychiatry, richtten de onderzoekers zich op OCS.3 In combinatie met exposure therapie resulteerde behandeling met rTMS bij bijna zestig procent van de patiënten tot een vermindering van de OCS-symptomen, aldus de onderzoekers. Zij toonden daarbij ook aan dat rTMS voor gunstige veranderingen zorgt in hersengebieden die te maken hebben met cognitieve controle, zoals de dorsolaterale prefrontale cortex, en dat die veranderingen sterk correleren met een vermindering van dwangmatige gedachten en gedragingen. Deze onderzoeksresultaten bieden hoop aan patiënten bij wie traditionele behandelmethoden weinig effect hebben, want (ook) rTMS lijkt een effectieve en veelbelovende optie te zijn voor de behandeling van zowel depressie- als OCS-klachten.
Creativiteit en borderline: verbonden door genetica?
Onderzoekers van de VU Amsterdam hebben ontdekt dat er een genetisch verband bestaat tussen creativiteit en borderline persoonlijkheidsstoornis.1 Dit is onderzocht in een studie die is uitgevoerd onder leiding van de biologisch psychologen Natalia Azcona Granada en Bruno Suace; het is de eerste studie waarin via een bivariaat tweelingontwerp de relatie is onderzocht tussen een psychische stoornis en creatief vermogen. De bevindingen tonen aan dat dezelfde genetische factoren die bijdragen aan BPD-symptomen ook bevorderlijk zijn voor creativiteit. De onderzoeksresultaten bieden ons een andere kijk op psychische gezondheid en creativiteit, en deze laten zien dat eigenschappen die vaak als problematisch worden ervaren ook positieve kanten hebben. Volgens onderzoeker Granada kunnen de onderzoeksbevindingen hiermee bijdragen aan het verminderen van de negatieve beeldvorming van psychische stoornissen. Met de studie wordt ook een nieuwe richting ingeslagen in onderzoek naar de biologische oorsprong van creativiteit. Meer onderzoek is echter nog nodig om de onderliggende mechanismen beter te begrijpen.
Behandeling met behulp van AI
Depressie en angst zijn veelvoorkomende mentale problemen. De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor hoe – op kunstmatige intelligentie (AI) gebaseerde – chatbots kunnen worden ingezet in psychologische behandelingen. De voordelen van deze chatbots zijn onder andere dat ze laagdrempelig en kosteneffectief zijn. De vraag is echter of de chatbots ook daadwerkelijk effectief zijn in het verminderen van depressieve- en angstsymptomen. Om daar meer over te kunnen zeggen, hebben Chinese onderzoekers de beschikbare evidentie hierover samengevat in een meta-analyse.1 In totaal hebben zij daarvoor 18 RCT’s – met in totaal 3477 deelnemers geanalyseerd, uitgevoerd tussen 2016 en 2024. In alle studies is gebruik gemaakt van op AI gebaseerde chatbots (zoals apps), als psychologische interventie. De onderzoekers hebben ontdekt dat symptomen van depressie en angst bij veel patiënten al afnamen na chatbot-interventies van 4 weken. De effectgroottes zijn echter klein en de gunstige resultaten bleven niet behouden tot de follow-up meting (na 3 maanden). Samenvattend concluderen de auteurs dat chatbots veelbelovend zijn in het verminderen van symptomen van depressie en angst op de korte termijn, maar dat de lange termijneffecten beter onderzocht – en verbeterd – moeten worden.
Matchmaking in therapie
Tijdens de therapie ontwikkelen therapeut en patiënt doorgaans een relatie, en dit relationele proces wordt uiteraard beïnvloed door hun individuele karaktereigenschappen. Veelal wordt in onderzoek naar de invloed op de behandeleffecten aandacht besteed aan ofwel de eigenschappen van patiënten, ofwel de eigenschappen van therapeuten (Vaak gaat het dan over persoonlijkheid en hechtingsstijl). Zo worden lagere patiëntscores op neuroticisme en hogere scores op vriendelijkheid, openheid en extraversie in verband gebracht met betere behandeluitkomsten, evenals veilige hechtingsstijlen. Maar er is nog weinig bekend over welke uitwerking eventuele gelijkenissen van patiënt en therapeut op de behandeluitkomst kan hebben. Onderzoekers van de Universiteit van Jeruzalem hebben daarvoor onderzoek gedaan naar in totaal 77 patiënt-therapeut samenwerkingen, in een kortdurende dynamische therapie.1 Alle deelnemende patiënten waren gediagnosticeerd met milde depressieve en/of angstklachten. Voorafgaand aan de therapie zijn bij hen de Big-5 persoonlijkheidskenmerken gemeten, en hun hechtingsstijlen. Wat blijkt? Als therapeut en patiënt een match hebben in neuroticisme leidt dit tot een sterkere afname in de symptomen van de patiënt. En wanneer zowel patiënt als therapeut hoog of juist laag scoren op neuroticisme, zijn de behandeluitkomst beter. Dat is opvallend, want uit de meeste studies blijkt juist dat een hoge score op neuroticisme slechtere behandeluitkomsten voorspelt. Mogelijk reageren therapeuten die hoog scoren op neuroticisme beter op patiënten die dat ook doen, omdat ze zichzelf in hen herkennen. De onderzoekers vonden ook dat wanneer therapeuten en patiënten allebei hoog of laag op angstige hechtingsstijl scoorden, de symptomen van de patiënt verergerden in plaats van afnamen. Voor andere persoonlijkheidstrekken en hechtingsstijlen zijn geen significante relaties met behandeluitkomsten gevonden. De resultaten tonen aan dat een match op persoonlijkheid en hechtingsstijl belangrijk kan zijn voor goede behandeluitkomsten.