RCT: Online rouwbehandeling na COVID-19
Sinds april 2022 zijn er wereldwijd ruim zes miljoen mensen overleden aan het coronavirus, waarvan 22.000 in Nederland. Na een overlijden door corona ervoeren veel nabestaanden acute rouwreacties, zoals een verlangen naar de overledene, verdriet, schuldgevoelens en het vermijden van plekken en dingen die hen aan het overlijden doen denken.
De moleculaire pathologie van suïcide
Per jaar sterven er wereldwijd ongeveer 700.000 mensen aan zelfmoord en doen nog ongeveer 20 keer zoveel mensen een poging tot suïcide. De belangrijkste oorzaken voor suïcide in westerse landen zijn psychiatrische aandoeningen zoals depressie, bipolaire stoornis en schizofrenie. Zelfmoord wordt vaak gezien als de slechtste uitkomst van een dergelijke psychiatrische aandoening, maar er is nog weinig bekend over de moleculair-genetische achtergrond hiervan. De onderzoeker Lin Zhang heeft promotieonderzoek gedaan naar de moleculaire processen die zich afspelen in het brein van mensen die zelfmoord plegen.1,2 Zij maakte daarvoor gebruik van hersenen die zijn gedoneerd ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, hersenen die onder andere afkomstig zijn van donoren uit de Nederlandse Hersenbank die zijn overleden na legale euthanasie. In het onderzoek zocht Zhang naar specifieke ‘markers’, stofjes, in de hersenen. Ze concludeert dat er bij zelfmoord verschillende neurobiologische processen plaatsvinden, in verschillende delen van het brein. Bij suïcidale mensen is daarbij een sterke toename te zien van het zogeheten receptor-gen P2RX7. Met deze studie worden de eerste stappen gezet naar een de ontwikkeling van een medicijn en/of betere therapie voor suïcidale mensen.
Kennisagenda KOPP/KOV
Uit recente cijfers van het Trimbos-Instituut blijkt dat ongeveer 900.000 Nederlandse kinderen één of twee ouders hebben die kampen met een psychisch probleem (KOPP) en/of een verslavingsprobleem (KOV).1 Het is bekend dat deze kinderen een hoger risico hebben om op latere leeftijd ook psychische klachten te ontwikkelen. Onderzoek naar preventie en effectieve ondersteuning voor deze kinderen en hun ouders is daarom cruciaal. Vanuit die gedachte heeft een samenwerking tussen experts uit het veld geresulteerd in het opstellen van de ‘Kennisagenda KOPP/KOV’, bestaande uit 19 onderzoeksvragen, verdeeld over vier thema’s.2 Deze vier thema’s zijn: 1) de inhoud van preventie en zorg; 2) de organisatie en preventie van zorg; 3) de kwaliteit van preventie en zorg; 4) thema’s en onderzoeksvragen die richting geven aan onderzoek naar KOPP/KOV. De Kennisagenda kan ook worden gebruikt om meer aandacht voor het thema KOP/KOV te genereren, om samenwerking tussen verschillende partijen te versterken, en om richting te geven aan de jaarlijkse activiteiten van het Trimbos-instituut.
Testosteron als hulpmiddel bij exposuretherapie?
Exposuretherapie is een vorm van gedragstherapie waarbij patiënten worden blootgesteld aan hun angsten om minder angstig te worden. Volgens de GGZ Standaarden wordt deze therapie onder andere aangeraden bij patiënten met een sociale angststoornis (SAS).1 Ondanks dat exposure bewezen effectief is bij behandeling van (sociale)angstklachten, profiteert 40-50% van de patiënten hier niet van; mogelijk omdat de angstige situatie alsnog wordt vermeden, waardoor er geen corrigerende leerervaringen plaatsvinden. Uit experimenteel onderzoek is gebleken dat het toedienen van testosteron kan helpen bij het doorbreken van sociale vermijding. Onderzoeker Moniek Hutschemaeker, verbonden aan de Radboud Universiteit, onderzocht daarom of testosteron helpt bij exposuretherapie voor patiënten met SAS.2 Daarvoor onderzocht zij 55 vrouwen in de leeftijd van 18-43 jaar met SAS. De deelnemers kregen een vloeistof toegediend die testosteron of géén testosteron bevatte (placebo), waarna ze publiekelijk moesten optreden voor een therapeut en een klein publiek (exposure). Op basis van dit onderzoek vonden de onderzoekers aanwijzingen dat het toedienen van testosteron invloed heeft op het angstniveau tijdens deze exposuresessies.3 Met name participanten met hoge vermijding leken baat te hebben bij het toedienen van testosteron. Enige voorzichtigheid is geboden bij het interpreteren van deze resultaten, maar heel voorzichtig kan wel geconcludeerd worden dat er aanwijzingen zijn dat testosteron exposureprocessen beïnvloedt die belangrijk zijn voor therapie. Meer onderzoek is nodig om te ontdekken of het toedienen van testosteron daadwerkelijk een positieve invloed heeft op het effect van exposuretherapie bij sociaal angstige patiënten.