Volgens de meest gangbare definitie is eenzaamheid een emotionele reactie die optreedt als er een kloof gaapt tussen de elementaire behoefte aan verbondenheid met anderen en de werkelijke binding met anderen. Verhelderend is hier het veel gemaakte onderscheid tussen sociale en emotionele eenzaamheid. Bij sociale eenzaamheid gaan jeugdigen eronder gebukt dat er geen mensen zijn met wie zij zich verbonden voelen, of met wie zij hun gevoelens kunnen delen. Emotionele eenzaamheid – ook wel omschreven als psychische en intrapersoonlijke eenzaamheid – geeft de subjectieve beleving van eenzaamheid weer. De emoties die daarbij optreden, lopen uiteen van verdriet tot angst, en van leegheid tot verlatenheid.
Prevalentie
Het precieze aantal eenzame jeugdigen in Nederland is onbekend, maar uit internationale studies blijkt dat ongeveer één op de tien jeugdigen zich permanent erg eenzaam voelt en dat twee op de tien jeugdigen zich soms erg eenzaam voelt. Jongens zouden vaker eenzaam zijn dan meisjes en leerlingen in het lagere onderwijs zijn vaker voor dan leerlingen in het hoger onderwijs. Verder is bekend dat jeugdigen met een migratie-achtergrond vaker eenzaam zijn.
Maar belangrijker dan de vaststelling van het precieze aantal eenzame jeugdigen – elke eenzame jeugdige is er één te veel – is dat eenzaamheid het leven van jeugdigen kan verpesten en dat eenzaamheid bedreiging vormt voor hun ontwikkeling.
Verschillende problemen
Veel eenzame jeugdigen zijn verlegen, teruggetrokken en komen niet voor zichzelf op. Door hun veelal gebrekkige sociale en emotionele vaardigheden weten ze vaak niet hoe ze zich in verschillende situaties moeten gedragen. Ze zijn gespannen, voelen zich op school niet op hun gemak en suïcidaliteit komt onder hen relatief vaak voor. Niet alle eenzame jeugdigen gaan stil en onopvallend door het leven; sommige eenzame jeugdigen gedragen zich antisociaal en agressief. Zo zijn veel van de gewelddadige schietincidenten op Amerikaanse scholen gepleegd door eenzame leerlingen.
Wie in eenzaamheid opgroeit, gaat aan zichzelf twijfelen, ontwikkelt een negatief zelfbeeld en beschouwt zich op den duur als iemand die niets te betekenen heeft. Hierdoor raken veel eenzame jongeren hypergevoelig voor signalen die erop kunnen wijzen dat ze niet oké zijn. Bij eenzame jeugdigen doen zich hierdoor op termijn problemen voor op:
-
cognitief niveau, zoals een verminderde concentratie (slechtere leerprestaties), een laag zelfbeeld en wantrouwen jegens anderen;
-
emotioneel niveau, zoals angst en depressie, een gebrek aan empathie en een onvermogen de eigen emoties te reguleren;
-
gedragsniveau, zoals zich isoleren en sociaal onhandig of agressief gedrag;
-
fysiek niveau, zoals slaapproblemen, hoofdpijn en buikpijn.
Noot: uit onderzoek blijkt dat eenzaamheid voor meerdere van de bovengenoemde problemen eerder oorzaak dan gevolg is.
Risicofactoren
Een aantal factoren vergroot de kans op eenzaamheid. Dat geldt allereerst voor het opgroeien in een probleemgezin; incest, kindermishandeling en affectieve verwaarlozing kunnen tot eenzaamheid leiden. Maar ook in gezinnen waarin de kinderen overbeschermd worden, ligt eenzaamheid op de loer. Verder kunnen zich op school bedreigende situaties voordoen die jeugdigen eenzaam kunnen maken. Bijvoorbeeld: leerlingen die aanhoudend worden afgewezen en/of gepest, raken gemakkelijk geïsoleerd. Ten slotte kunnen eerdere stress- en verlieservaringen tot eenzaamheid leiden.
Een andere risicofactor is aanleg. Kinderen verschillen in hoe zij reageren op hun omgeving. Waar de meeste kinderen nieuwe situaties onbevangen en nieuwsgierig tegemoet treden, gedragen sommige kinderen zich daarin eerder angstig en schuw. We spreken in dit verband ook wel van ‘geremde’ en ‘ongeremde’ kinderen; of van kinderen die te weinig of te veel gecontroleerd gedrag laten zien. Kinderen die hierin uitschieten, lopen meer risico om de aansluiting bij leeftijdgenoten te missen. Uit verschillende studies onder tweelingen blijkt dat eenzaamheid voor 40% is te verklaren vanuit de genen (voor depressie is dat 30%). Ook lijken meerdere neurotransmitters in het brein van eenzame jeugdigen hierin een rol te spelen.
Naast risicofactoren zijn er ook risicogroepen te onderscheiden. Zo worden jeugdigen met autisme en ADHD eerder eenzaam dan jeugdigen zonder een dergelijke diagnose. Ten slotte zijn er nog een aantal maatschappelijke ontwikkelingen te duiden die eenzaamheid oproepen.
‘Eenzaamheid wordt vaak gebagatelliseerd’
Internet
De meest ingrijpende verandering van de laatste decennia werd ingeluid door de opkomst van het internet. Vaak wordt verondersteld dat veelvuldig internetgebruik door jongeren de kans op eenzaamheid versterkt. Maar is dat ook zo? Enerzijds is er de angst dat het online communiceren ertoe leidt dat mensen elkaar minder vaak in levenden lijve zien. Sociale contacten en vriendschappen zouden hierdoor oppervlakkiger worden, verschralen en verwateren. Maar even vaak wordt gesteld dat mensen online gemakkelijker met elkaar in contact komen, waardoor er juist relaties ontstaan en vriendschappen worden geïntensiveerd.
Voor beide standpunten valt wat te zeggen. Het is als met zoveel maatschappelijke ontwikkelingen: door internet nemen de mogelijkheden toe, maar ook de gevaren. Veel hangt uiteindelijk af van de jeugdige en het gezin waarin hij of zij opgroeit. Maar wat nou als de jeugdige al eenzaam is, helpt het internet dan? Ook hierop is het antwoord tweeledig. Enerzijds bestaat het gevaar dat eenzame jeugdigen zich verliezen in overmatig internetgebruik, maar eenzame jeugdigen kunnen via internet ook gemakkelijker in contact komen met anderen. Online zijn er immers minder barrières en digitale contacten kunnen uitgroeien tot face-to-face-contacten. Ook hiervoor geldt, veel zal afhangen van de context; van de omstandigheden thuis (is er sprake van verwaarlozing of betrokkenheid?) en op school (wordt een leerling gepest of gewaardeerd?).
Een onderschat probleem
Eenzaamheid wordt meestal niet gezien als een ernstig probleem. Dat blijkt o.a. uit het volgende:
-
Pas in de laatste maanden is er in de sociale media aandacht voor eenzaamheid onder jongeren (voor die tijd ging het in 9 van de 10 gevallen om ouderen).
-
In vragenlijsten naar sociaalemotionele probleemgedragingen – zoals de CBCL, SDQ en SEV – komt eenzaamheid als dimensie niet voor.
-
In studies naar het welbevinden van jongeren in Nederland komt het thema eenzaamheid niet voor (zie rapporten Trimbos-Instituut).
-
In de meeste handboeken over psychologie en pedagogiek komt eenzaamheid als probleem niet voor.
-
In inventarisaties van probleemgedragingen in de jeugdhulpverlening komt eenzaamheid als probleem niet voor.
Zoals dat ook gold voor bijvoorbeeld pesten, wordt eenzaamheid bovendien vaak gebagatelliseerd. Dat komt onder andere doordat eenzaamheid vaak niet wordt opgemerkt, omdat mensen er niet snel mee naar buiten treden. De meeste ouders geven bijvoorbeeld niet graag toe dat hun kind eenzaam is, want al snel wordt gedacht dat de ouders of het kind dat aan zichzelf te wijten hebben. Eenzame jeugdigen worden beschouwd als zielige figuren, of watjes. Ter vergelijking: dat geldt niet voor jeugdigen met ADHD of autisme; dat zijn ook jeugdigen met problemen, maar – zo is de algemene opvatting – daar kunnen zij en hun ouders weinig aan doen. Jeugdigen met ADHD of autisme kunnen bovendien terecht bij Jeugdzorg die ook weinig oog heeft voor het probleem van eenzame jeugdigen. Dat probleem komt vaak pas in beeld nadat er andere problemen zijn vastgesteld. Wanneer ouders bijvoorbeeld hulp vragen omdat hun kind zo eenzaam is, is de kans groot dat het kind wordt behandeld voor depressie. Eenzaamheid is vaak ‘de bijvangst’ en wordt vaak gezien als een symptoom van andere problemen. Neem de recente berichtgeving over de toegenomen suïcides onder jeugdigen; deskundigen wijzen op allerlei mogelijke oorzaken – zoals prestatiedruk en depressie – maar over eenzaamheid wordt niet gerept. En ondanks de evidente samenhang tussen suïcide en eenzaamheid, staat eenzaamheid zelden centraal in de preventie, diagnostiek en behandeling van jeugdigen. Bij eenzame ouderen worden nog pogingen gedaan om het sociale netwerk te onderhouden of mobiliseren, maar voor jeugdigen bestaan er geen programma’s die specifiek gericht zijn op het voorkómen van eenzaamheid.
Eenzaamheid als psychiatrische stoornis
Wanneer is er sprake van een psychiatrische stoornis? Als belangrijke kenmerken van een psychiatrische stoornis worden vaak genoemd:
-
De stoornis is gelegen op een dieper niveau en is de oorzaak van verschillende symptomen; er is een onderliggend neurobiologisch substraat.
-
Er is sprake van een zodanig disfunctioneren dat de persoon er schade van ondervindt.
-
De stoornis laat afwijkend, onbegrijpelijk en vreemd gedrag zien in het intermenselijk verkeer.
-
De stoornis belemmert een adequate deelname aan het maatschappelijk leven.
-
Er is sprake van zodanig ervaren lijden dat het dagelijks functioneren er door wordt belemmerd.
De opstellers van de DSM-5 houden er vergelijkbare criteria op na. Om te spreken van een psychiatrische stoornis moet er voor hen sprake zijn van:
-
Een duidelijk te onderscheiden afwijkend gedragsmatig of psychologisch syndroom.
-
Een onderliggende neurobiologische dysfunctie.
-
Lijden en beperkt functioneren.
Sleutelkenmerken van een psychiatrische stoornis zijn: zodanig lijden aan of gebukt gaan onder een psychisch probleem dat dit het dagelijks functioneren ernstig belemmert en leidt tot onvoorspelbaar, ongecontroleerd, irrationeel en/of onbegrijpelijk gedrag.
Aanhoudende eenzaamheid voldoet aan meerdere DSM-criteria. Om te beginnen is er duidelijk sprake van lijden. Chronisch eenzame jeugdigen voelen zich van iedereen verlaten, ze hebben het gevoel dat niemand om hen geeft en ze denken dat het leven voor hen weinig zin of betekenis meer heeft. Ze lijden onder het gebrek aan relaties met anderen.
Ten tweede: aanhoudende eenzaamheid leidt ook tot disfunctioneren in het gezin, op school en in de omgang met anderen.
Ten derde is er bij eenzaamheid sprake van een duidelijk patroon in ernstige problemen op cognitief, sociaal, emotioneel en fysiek niveau. Ten vierde zijn er duidelijke aanwijzingen dat eenzaamheid ook een neurobiologische basis heeft. Onderzoeken onder tweelingen zijn daar duidelijk over; eenzaamheid wordt voor een groot deel verklaard vanuit de genen. Verder blijken meerdere neurotransmitters (serotonine, cortisol en oxytocine) van invloed op de gevoelens van eenzaamheid.
Dsm-5
Kortom, eenzaamheid is een eigenstandig probleem in plaats van slechts een symptoom van andere problemen. Dat is voldoende reden om eenzaamheid als een psychiatrische stoornis op te nemen in de DSM-5. Een groot voordeel hiervan is dat eenzaamheid in de diagnostiek eerder wordt onderkend en dat er een aangepaste behandeling kan volgen. Ook zal dit bevorderlijk zijn voor de preventie van eenzaamheid onder jongeren.
Men is terughoudend in het opnemen van nog meer stoornissen in de DSM-5, maar wie kan mij uitleggen waarom we daarin dan bijvoorbeeld wel slaapproblemen en suïcide opnemen en eenzaamheidsproblemen niet?
Deze rubriek biedt ruimte voor discussie. Wilt u reageren, of een eigen opinie insturen? Mail dan naar GZ-psychologie@bsl.nl
Leestip: Eenzaamheid bij jeugdigen, Jan van der Ploeg, 2017