Eigen aan verslaving is dat mensen het verslavingsgedrag blijven herhalen, ook al heeft dat voor henzelf en hun omgeving ernstige negatieve gevolgen op verschillende levensgebieden. Kortom, ze kunnen het gedrag moeilijk bijsturen, ook al zouden ze het willen. Dat geldt ook voor mensen met gedragsverslavingen, zoals gokken, gamen of een seksverslaving.
De uitkomsten van neurobiologisch onderzoek helpen dergelijke gedragsstoornissen – want dat zijn het – te verklaren. Het vertrekpunt voor vrijwel alle huidige, neurobiologische studies is de observatie dat verslavende stoffen de bloed-hersenbarrière passeren, waar ze de concurrentie aangaan met andere signaalstoffen in de hersenen.1 Elk verslavend middel heeft zijn eigen effect, vaak verdoven of stimuleren, maar alle verslavende middelen hebben met elkaar gemeen dat ze de aanwezigheid van de neurotransmitter dopamine verhogen. Het mesocorticolimbisch systeem (Het beloningsysteem, of MCL-systeem) voor de gedragsmotivatie laat haar neuronen ‘vuren’ met behulp van dopamine; meer dopamine zorgt dus voor meer activiteit in dat hersendeel, en dat betekent meer verbindingen en meer neuronen die signalen overbrengen naar andere hersengebieden. Veel gamen, overmatig gokken, of dwangmatig zoeken naar seksuele opwinding in een onzekere context verhogen ook de dopamine in het brein.2 En die verhoogde dopamine heeft drie belangrijke gevolgen, die elk een verklaring vormen voor een specifiek aspect van verslaving.
1. Verschuiving naar automatisch gedrag (niet-doelgericht gedrag)
Een voorbeeld hiervan beschreef Trevor Robbins, hoogleraar Cognitieve Neurobiologie aan de University Cambridge.3 In een van zijn studies bestudeerde hij de hersenen van een groep alcoholisten onder een hersenscanner terwijl