'Intelligence is what intelligence tests measure'. Menig psycholoog is in de opleiding geconfronteerd met deze wat cynische definitie van Edwin Boring, want ook hij kon de definitie van intelligentie niet rijmen met de wetenschappelijke bevindingen.1
© sarah/stock.adobe.com
Verderop in het betreffende artikel uit 1923 schrijft Boring: “..until further scientific observation allows us to extend the definition..(p. 172)”.1 Al doet de naam van de auteur anders vermoeden, zijn boodschap vat het probleem treffend samen: de ontwikkeling van intelligentietests in de praktijk en de wetenschappelijke definitievorming van het theoretisch construct intelligentie zijn onafhankelijk van elkaar verlopen.
Intelligentietests en wetenschap, een goed huwelijk?
Aan het begin van de 20e eeuw verscheen plotseling een groot aantal intelligentietests. Vooral Binet en Simon in Frankrijk en natuurlijk Wechsler in de VS, stonden aan de wieg hiervan. De aanleiding hiervoor was vooral ingegeven door behoeften in de praktijk, zoals het identificeren van kinderen met leermoeilijkheden en het rekruteren van soldaten voor de wereldoorlogen. Dit had echter tot gevolg dat de ontwikkeling van de tests niet gebaseerd was op een wetenschappelijk gedefinieerde en gevalideerde theorie over het construct intelligentie. Desalniettemin worden de eerste stappen in de theoretische ontwikkeling van het construct intelligentie ook aan het begin van de 20e eeuw gesitueerd, met het formuleren van de tweefactorentheorie van Charles Spearman in 1904.
Spearman beschikte over de schoolresultaten van leerlingen en over beoordelingen van ‘gezond verstand’; data waarmee hij de correlatiecoëfficiënt als basis voor factoranalyse kon ontwikkelen. Hij stelde vast dat alle resultaten op vakken deels positief correleerden; is een leerling goed in één vak, dan is de kans groot dat hij/zij ook goed is in een ander vak. Deze gemeenschappelijke, fundamentele functie noemde
Met veel interesse las ik dit artikel. Pogingen om verder te komen in de definitie van intelligentie dan ‘wat de intelligentietest meet’ zijn mijns inziens bewonderenswaardig. Dat gezegd hebbende vind ik de redenatie in dit artikel dat het kunnen vasthouden van meer informatie (door een beter werkgeheugen) zou leiden tot een beter fluid intelligence te kort door de bocht. Stukken informatie kunnen vasthouden leidt volgens mij niet automatisch tot beter logisch redeneren, begrijpen en/of out of the box denken. Daar is een derde factor voor nodig, namelijk het vermogen om die informatie op juiste wijze de combineren. Dát is volgens mij fluid intelligence, een concept dat helaas toch nog niet goed vast te pinnen is.