‘Als cliëntgericht-experiëntieel therapeute verheugt het mij dat er aandacht besteed wordt aan de therapeutische relatie en meer specifiek aan het belang van de therapeutische relatie voor het behandeleffect bij EPA-patiënten. Toch wil ik ook een aantal bedenkingen formuleren die mijns inziens een bijdrage kunnen leveren aan het toekomstig onderzoek en de uitwerking van de richtlijnen waar de auteurs voor pleiten.
Een eerste bedenking betreft het onderscheid tussen de therapeutische alliantie of werkalliantie enerzijds, en de therapeutische relatie anderzijds. Deze termen worden door de auteurs onterecht door elkaar gebruikt, want deze concepten verwijzen niet naar hetzelfde. Overigens bestaat er over het concept therapeutische alliantie op zich (nog steeds) geen algemeen aanvaarde definitie1, ter illustratie: in de door Horvath e.a. uitgevoerde meta-analyse van 201 studies worden meer dan dertig verschillende alliantie-meetinstrumenten gebruikt. Dat neemt niet weg dat de manier waarop het concept alliantie in de onderzoeksliteratuur wordt ingevuld een aantal belangrijke gemeenschappelijke aspecten kent. De therapeutische alliantie of werkalliantie gaat over de actieve en vertrouwelijke samenwerkingsrelatie tussen therapeut en cliënt.1
Bruins e.a. verwijzen daarvoor naar Bordin (1979) die de werkalliantie (WA) omschrijft als een overeenstemming tussen cliënt en therapeut over de doelen van de therapie, de wijze waarop aan die doelen gewerkt wordt en de emotionele band tussen beide participanten. Deze definitie is de meest algemeen