Het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en het toenmalige Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR, nu Art.1) vroegen eind jaren 80 aan psycholoog Hofstee om na te gaan of veelgebruikte psychologische tests eigenlijk wel geschikt waren voor toepassing bij allochtonen.
De door Hofstee ingestelde commissie kwam met forse kritiek.1 Volgens de commissie waren er geen onderzoeksgegevens over toepasbaarheid beschikbaar. Bovendien zouden alle tests cliënten op sommige punten het gevoel geven een vreemdeling te zijn. Racistisch waren de tests niet, maar wel etnocentrisch en daardoor allerminst bruikbaar voor allochtonen, aldus het rapport. Het moeilijke taalgebruik van veel tests en de veelvuldige verwijzingen naar elementen van de Nederlandse cultuur vormden volgens de commissie forse bedreigingen voor een adequaat testgebruik. In dit artikel bespreken we het huidige testgebruik in de interculturele context, toegespitst op psychodiagnostiek in de ggz.
BIAS
De testtheorie kent het begrip bias, een vertekening in een testuitslag. Een bias beïnvloedt de geldigheid of validiteit van de test; de test meet niet wat je wilt meten. Het levert meestal systematische groepsverschillen op, die niet te wijten zijn aan werkelijke verschillen in kennis of vaardigheden, maar aan een vertekening als gevolg van de test. Denk aan een test voor rekenvaardigheden met veel talige opdrachten, waaruit blijkt dat er groepsverschillen bestaan tussen jongens en meisjes. De vraag is dan of het daarbij om werkelijke verschillen in rekenvaardigheden gaat of worden de uitkomsten vertekend door de talige vorm van de opdrachten? De bekendste bias in testuitslagen zijn gevonden groepsverschillen tussen