Het nieuwe millennium was nog jong. Men wilde weten hoe effectief behandelingen in de reguliere behandelpraktijk daadwerkelijk waren. Er mocht nu echter niet meer worden volstaan met loze beweringen. Deze keer moesten ook bewijzen op tafel komen. Daarvoor waren metingen noodzakelijk. Vooral zorgmanagers hadden behoefte aan reguliere effectmetingen. Zij hadden het weer van de financiers. Wie geen meetresultaten kon overleggen, moest immers vrezen voor kortingen op zijn budget.
Even later waren routinematig afgenomen effectmetingen binnen de ggz een feit. Op papier althans. De praktijk was weerbarstiger. Behandelaars bleken anders in deze wedstrijd te zitten dan managers. Ondanks hun vaak academische vooropleidingen hadden therapeuten weinig affiniteit met metingen. Het werd tijd voor een influencer.
Die taak werd aan mij toebedeeld. Ik was tijdens mijn eigen opleiding grootgebracht met het regulier meten van behandeleffecten. Eenmaal werkzaam als behandelaar nam ik bij al mijn patiënten regelmatig vragenlijsten af om de effecten van mijn therapieën te kunnen monitoren. Voor mij was geregeld meten een vanzelfsprekend kenmerk van goede zorg.
Ik zag mijn taak als influencer daarom optimistisch tegemoet. Welke serieuze behandelaar kon nu tegen effectmetingen zijn? Als voorbereiding op mijn bezoeken aan onze therapeuten, had ik een ijzersterke beginvraag voorbereid: ‘wie van jullie wil dat zijn patiënt beter wordt van jouw behandeling?’ Vrijwel iedereen wilde dat. Dan vroeg ik: ‘hoe stel je vast dat jouw patiënt inderdaad aan de beterende hand is en welke rol spelen gevalideerde vragenlijsten daarbij?’ Vanaf dat moment verliep de gedachtewisseling aanzienlijk stroever. Veel therapeuten ‘zagen zo wel’