Mensen met antisociaal gedrag zouden minder snel het stempel psychische stoornis moeten krijgen en bij de zorg voor deze mensen moeten de ggz en maatschappelijke instanties veel nauwer gaan samenwerken. Die boodschappen gaf klinisch psycholoog Arno van Dam zijn gehoor vorig najaar in Tilburg mee in de oratie waarmee hij de bijzondere leerstoel antisociaal gedrag, psychiatrie en maatschappij aanvaardde.
Waar schort het naar uw mening aan in de zorg voor deze doelgroep?
‘Ik heb in mijn oratie gewezen op twee problemen. Aan de ene kant bespeur ik bij veel van mijn collega’s nogal wat terughoudendheid tegenover zulke mensen. Maar ik vind ook dat de ggz wordt opgescheept met veel patiënten die ten onrechte het etiket antisociale persoonlijkheidsstoornis opgeplakt krijgen. Ze vertonen weliswaar antisociaal gedrag, maar hebben lang niet allemaal een psychische stoornis.’
Hoe komt u erbij dat collega’s terughoudend zijn?
‘Ik ben mijn loopbaan in de ggz begonnen als zorgverlener bij een RIAGG. Ik behandelde daar vooral patiënten met een angststoornis of een burn-out, het onderwerp waarop ik gepromoveerd ben, maar soms meldden zich ook mannen bij ons met de mededeling: ik sla mijn vrouw, ik sla mijn kinderen, kunt u mij helpen? Veel van mijn collega’s reageerden afhoudend op zo’n vraag. ‘Is hij wel voldoende gemotiveerd? Komt hij na een paar dagen nog wel opdagen? En trouwens, er bestaat toch eigenlijk geen goed behandelaanbod voor mensen met antisociaal gedrag?’ Dat was (en is vaak nog steeds) de houding binnen de ggz, met als gevolg