Veel psychiatrische patiënten worstelen met slaapproblemen. De gangbare gedachte is dat dit door hun psychische problemen komt. Maar slecht slapen draagt vaak juist bij aan de ernst van hun stoornis, betoogt Marike Lancel, somnoloog bij het expertisecentrum Slaap en Psychiatrie van GGZ Drenthe. ‘Behandelaars zouden veel meer aandacht moeten besteden aan de slaap van patiënten.’
Wanneer spreek je van een slaapstoornis?
‘Daar is sprake van als de slaap niet verloopt zoals je zou willen. In veel gevallen gaat het bij slaapstoornissen om slapeloosheid (ofwel insomnie), maar er zijn ook andere slaapstoornissen, zoals het rustelozebenensyndroom, het verlateslaapfasesyndroom en de obstructieve slaapapneu. In dat laatste geval wordt de bovenste luchtweg tijdens de slaap regelmatig afgesloten en krijgt iemand het benauwd zonder dat hij of zij zich daarvan bewust is. De effecten daarvan kunnen heel heftig zijn en je wordt vaak doodmoe wakker, vermoeider dan voor het slapengaan. Het is alsof je ’s nachts zonder het te weten een marathon hebt gelopen.’
Hebben we niet allemaal wel eens een slechte nacht?
‘Dat is zo, maar we noemen het een stoornis als de slaapproblemen hardnekkig zijn en invloed hebben op het functioneren overdag. Een goede nachtrust zorgt er onder meer voor dat je belangrijke informatie van de dag ervoor opnieuw verwerkt en die in je geheugen opslaat. Je maakt je hoofd als het ware leeg, zodat er ruimte komt voor nieuwe ervaringen. Maar die ruimte komt er niet als je ’s nachts te weinig slaapt of vaak wakker ligt. Gevolg kan zijn dat je na een slechte nacht niet alleen fysiek moe, maar ook futloos en minder alert bent.’
Slaapproblemen, een vicieuze cirkel
Hoe vaak komt een slaapstoornis voor?
‘Ik schat dat zo’n dertig procent van de bevolking last heeft van frequente en langer aanhoudende slaapproblemen, maar bij psychiatrische patiënten ligt dat percentage aanzienlijk hoger. En dat maakt hen extra kwetsbaar voor het ontwikkelen of blijven voortduren van hun psychische problemen. Daarbij komt dat als de slaap maar niet verbetert, mensen daar vaak ’s nachts over piekeren, waardoor ze nog minder goed slapen. Bij veel psychiatrische patiënten is daarbij sprake van een vicieuze cirkel, maar dat is veel behandelaars niet bekend. Ze vragen hun patiënten over het algemeen maar zelden hoe ze slapen.’
Hoe komt dat?
‘Dat komt waarschijnlijk omdat slapeloosheid nog steeds vooral wordt gezien als een symptoom. Als iemand bij de psychiater komt met een depressie en hij of zij klaagt ook over slapeloosheid, dan denkt de psychiater al snel: “Dat is ook logisch als je depressief bent. Tenslotte lijdt zo’n tachtig procent van de mensen met een depressie ook aan slapeloosheid. Als ik de depressie nu maar goed behandel, dan verdwijnt de slapeloosheid vanzelf wel.” Maar dat blijkt vaak niet het geval. In bijna de helft van de gevallen blijven patiënten ook na het herstel van een depressie last van slapeloosheid houden. Daardoor lopen ze een grotere kans om weer in een nieuwe depressieve episode terecht te komen of om een andere psychische aandoening te ontwikkelen.’
Prikkelbaar door slaapproblemen
Zou de aanpak van slaapproblemen prioriteit moeten krijgen?
‘Dat vind ik zeker. Mijn advies is om bij psychiatrische patiënten al aan het begin van de behandeling aandacht te besteden aan hun slaap. Maar eigenlijk zou het nog beter zijn om mensen met een slaapstoornis al te behandelen voordat ze een psychische stoornis ontwikkelen. Mensen die langere tijd slecht slapen, worden vaak prikkelbaar, hebben minder energie, krijgen problemen met aandacht en geheugen en krijgen een slechtere stemming. Daardoor raken ze gedeprimeerd en dat is in feite al de eerste aanzet voor het ontwikkelen van een stemmingsstoornis. Dat moet je als arts proberen voor te zijn. In Amerika is onlangs een experiment uitgevoerd bij een grote groep mensen die leden aan slapeloosheid. De helft werd behandeld met een effectieve psychotherapie voor slapeloosheid terwijl de andere helft een placebobehandeling kreeg. Na een jaar bleek dat in de placebogroep tweemaal zoveel mensen een depressie hadden ontwikkeld als in de behandelde groep. Wanneer je slaapstoornissen behandelt op het moment dat er nog geen sprake is van een psychisch probleem, is de kans veel kleiner dat er psychische problemen ontstaan. Hoe belangrijk een goede behandeling van een slaapstoornis is, blijkt ook uit een ander recent onderzoek bij patiënten met zowel een serieuze depressie als slapeloosheid. De ene groep kreeg alleen een psychotherapeutische behandeling van de depressie, terwijl de andere groep alleen werd behandeld met psychotherapie voor slapeloosheid. Resultaat was dat in die tweede groep niet alleen de slaap van de deelnemers was verbeterd, maar dat zij ook minder last hadden van hun depressie.’
‘Het is alsof je ’s nachts zonder het te weten een marathon hebt gelopen’
Kortom, behandelaars zouden in ieder geval ook altijd de slaapstoornis moeten aanpakken?
‘Dat vind ik een belangrijk advies, want als je als therapeut de slaap verbetert, doe je bijna altijd ook iets goeds voor de psychische stoornis. Sterker nog, ik zou graag een keer onderzoeken bij hoeveel patiënten de psychische stoornis opknapt of zelfs volledig verdwijnt als gevolg van de behandeling van hun slaapprobleem.’
Slaapbehoefte opbouwen
Hoe kun je slaapproblemen het beste aanpakken?
‘Dat hangt af van het soort slaapstoornis, maar voor insomnie is cognitieve gedragstherapie voor insomnie (CGT-i) wereldwijd therapie nummer 1. Die behandeling is erop gericht om het eigen vermogen van patiënten te activeren, het vermogen om goed en diep te slapen. Er is geen slaappil die dat ook doet. Bovendien heeft het gebruik van slaapmedicatie vaak nadelige gevolgen, zoals snelle vorming van tolerantie, lichamelijke en geestelijke afhankelijkheid en schadelijke bijwerkingen. Het is veel beter om op een natuurlijke manier te slapen. En maak je vooral niet druk als het een keer niet lukt, want dat hindert het slapen alleen nog maar meer. Meestal is een nacht minder goed slapen helemaal niet zo’n ramp en kom je de daaropvolgende dag redelijk goed door.’
Wat zijn belangrijke elementen van CGT-i?
‘Belangrijke onderdelen van CGT-i zijn psychoeducatie, slaapregulatie en slaaphygiëne. Een andere belangrijke component van CGT-i is het inkorten van de tijd op bed (slaaprestrictie). Mensen die slecht slapen, hebben de neiging om extra lang in bed te blijven liggen of om overdag een dutje te doen om toch nog wat slaap erbij te sprokkelen. Maar daar ga je niet beter van slapen, integendeel. Wil je gemakkelijk in- en doorslapen, dan moet je overdag slaapbehoefte opbouwen. Dat doe je door, liefst actief, wakker te zijn, door bijtijds en bij voorkeur op een vaste tijd op te staan en door ’s avonds niet te vroeg naar bed te gaan. Ook het leren associëren van het bed met slaap is een werkzaam onderdeel van de behandeling: ga pas naar bed als je slaperig bent en ga – wanneer je al een tijdje wakker ligt – uit bed uit om iets te doen dat afleidt en ontspant. En natuurlijk is er cognitieve therapie om negatieve gedachten en ideeën over de slaap te corrigeren, zoals de gedachte dat je geen invloed hebt op je slaap en dat bij slapeloosheid alleen slaapmedicatie uitkomst biedt. ‘
‘Tegenwoordig trekt een sessie over slaap bomvolle zalen’
En dat maakt u patiënten in de behandeling duidelijk?
‘Een belangrijk doel van een behandeling met CGT-i is om patiënten te laten zien hoe het mechanisme werkt dat hen in weerwil van hun pogingen om goed te slapen juist uit hun slaap houdt. En die aanpak werkt, want het lukt slaaptherapeuten om tussen de zeventig en tachtig procent van hun patiënten beter te laten slapen. Bij veertig procent is de slapeloosheid na de behandeling zelfs volledig verdwenen.’
Gespecialiseerd slaapcentrum
U bent geen psychiater of gz-psycholoog, maar werkt wel bij GGZ Drenthe. Hoe bent u daar terechtgekomen?
‘Dat komt omdat ik in München tien jaar lang als slaaponderzoeker heb gewerkt op het Max Planck Instituut voor Psychiatrie. Ik deed daar vooral dieronderzoek naar slaap, slaapregulatie en slaapproblemen, maar ik kwam er uiteraard ook veel met psychiaters in aanraking. Zo ben ik geleidelijk steeds meer op het ggz-spoor terechtgekomen. Na mijn terugkeer uit Duitsland heb ik een functie gezocht buiten het gebied van slaap en slaaponderzoek. Op basis van mijn uitgebreide ervaring met onderzoek kreeg ik bij GGZ Drenthe een aanstelling als hoofdonderzoeker van de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK). Maar ja, al vrij snel kwam de directeur naar me toe met de mededeling dat er veel patiënten waren met slaapproblemen, terwijl de psychologen en psychiaters in zijn kliniek daar weinig van wisten. Of ik daar iets aan kon doen. Ik heb mij toen gedurende een aantal jaren en met hulp van SEIN in Zwolle bekwaamd in de diagnostiek en behandeling van slaapstoornissen. Hieruit is mettertijd een slaapcentrum ontstaan dat gespecialiseerd is in slaapgeneeskunde bij mensen met psychische aandoeningen, het enige slaapcentrum voor psychiatrie in Nederland.’
Voelt u zich meer behandelaar of onderzoeker?
‘Ik ben lange tijd uitsluitend onderzoeker geweest, maar in Drenthe ben ik aanvankelijk meer de behandelkant opgegaan, onder meer als behandelcoördinator in ons slaapcentrum. Maar op een gegeven moment hadden we zoveel onderzoeksprojecten lopen dat ik toch weer meer onderzoek ben gaan doen. Dat lag ook wel voor de hand, want zoals ik eerder zei, ik ben geen psychiater of gz-psycholoog en dan kun je, vind ik, ook niet de verantwoordelijkheid voor de slaapbehandeling van psychiatrische patiënten op je nemen. Ik werk nog wel één dag per week bij het slaapcentrum, en doe dat met veel plezier, maar onze behandelcoördinator is nu een psychiater. Zelf ben ik tegenwoordig hoofdonderzoeker van zowel de FPK als het slaapcentrum. In dat kader doe ik onder meer onderzoek naar de invloed van te kort en slecht slapen op agressiviteit en impulsiviteit.’
Vroegtijdige detectie
U bent sinds enige tijd ook bijzonder hoogleraar Slaap en psychopathologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Wat voor onderzoek doet u daar?
‘Mijn werk in Groningen ligt deels in het verlengde van wat ik in Assen doe. We hebben op dit moment bijvoorbeeld een groot project lopen over de effecten van vroegtijdige detectie en van de behandeling van uiteenlopende slaapstoornissen op de ernst van de psychopathologie bij patiënten van GGZ Drenthe. Dat onderzoeken we door patiënten die nog maar kort bij ons in behandeling zijn een slaapscreeningslijst te laten invullen. Als mensen positief scoren op een indicator voor een slaapstoornis, dan wordt met hun instemming zo snel mogelijk een slaapdiagnostisch onderzoek verricht en worden de vastgestelde slaapstoornissen behandeld. Tegelijkertijd brengen we de ernst van de psychiatrische symptomen van deze patiënten in kaart en bekijken we of de behandeling van de slaapstoornis leidt tot een snellere verbetering van de psychopathologie. Samen met mijn universiteitscollega’s Maarten Eisma en Peter de Jong doe ik daarnaast onderzoek naar gecompliceerde rouw en slaap, met als onderzoeksvraag in hoeverre slapeloosheid tijdens een rouwperiode een risicofactor vormt voor de ontwikkeling van gecompliceerde rouw. En ook hier kijken we natuurlijk weer naar wat er gebeurt als we de slaapproblematiek behandelen; ontwikkelen dan minder mensen gecompliceerde rouw? Een probleem is trouwens dat de tot nu toe bekende behandelingen voor gecompliceerde rouw niet zo effectief zijn. Een tweede vraagstelling is daarom of het toevoegen van een behandeling voor slapeloosheid behandelingen voor gecompliceerde rouw effectiever kan maken.’
Zo te horen lijkt de aandacht voor slaapproblemen te groeien
‘Dat is waar. Het belang van een goede nachtrust voor psychiatrische patiënten wordt gelukkig meer en meer onderkend. Dat leid ik onder meer af uit het feit dat we steeds vaker worden gevraagd om mee te werken aan opleidingen binnen de ggz. Ik geef nu bijvoorbeeld college over slaap in opleidingen tot klinisch psycholoog en psychiater. En we worden ook veel gevraagd om een bijdrage te leveren aan de bijscholing van huisartsen, bedrijfsartsen en verpleegkundig specialisten. Maar misschien kan ik de toegenomen interesse nog het best illustreren met de groeiende belangstelling voor onze presentaties. In mijn tijd op het Max Planck Instituut organiseerden we tijdens congressen regelmatig sessies over slaap, waar destijds niet of nauwelijks een psychiater of psycholoog op afkwam. Tegenwoordig trekt zo’n sessie bomvolle zalen.’
De keuzes van
Marike Lancel
Als je een heel ander beroep of nieuwe carrière mocht kiezen wat zou dat zijn?
‘Ik houd me al decennia bezig met onderzoek naar regulatie en functies van de slaap. Aangezien dit mij nog steeds zeer boeit, zou ik, denk ik, opnieuw het onderzoeken van en doceren over slaap als carrière kiezen, echter wel vanuit de studie geneeskunde, simpelweg omdat dit meer mogelijkheden biedt.’
Ben je door iemand geïnspireerd?
‘Tijdens het grootste deel van mijn studie psychologie was ik student-assistent bij G.A. Kerkhof, die destijds een slaaplaboratorium opzette voor onderzoek naar de invloed van circadiane ritmiek op de slaap en het functioneren overdag. Sindsdien heeft het thema slaap mij nooit meer losgelaten. Tijdens mijn verdere loopbaan heb ik natuurlijk meerdere inspirerende mensen ontmoet, zoals A. Borbély (Zürich, Zwitserland) en D.J. Dijk (Surrey, U.K.).’
Kun je de lezers een roman of film aanraden die een raakvlak heeft met je werk?
‘Geen roman of film (Awake van Netflix heb ik niet uitgekeken), maar wel een heel toegankelijk en enthousiasmerend boek over slaap: ‘Why we sleep’, van Matthew Walker (is in het Nederlands vertaald).’
Loopbaan
Marike Lancel (1959) studeerde fysiologische psychologie in Leiden en was student-assistent bij een onderzoek naar circadiane ritmiek en slaap. Daarna was zij onderzoeker bij Ciba-Geigy in Basel en promoveerde daar in 1991 op onderzoek naar slaapregulatie. Vervolgens werkte ze tien jaar bij het Max-Planck-Institut für Psychiatrie in München als hoofd van de onderzoeksafdeling Slaapfarmacologie. Sinds 2005 is zij bij GGZ Drenthe hoofdonderzoeker bij de forensische psychiatrie en somnoloog bij het Expertisecentrum Slaap en Psychiatrie. Daarnaast is zij bijzonder hoogleraar Slaap en psychopathologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze is eerste redacteur van het recent verschenen boek
Slaapstoornissen in de psychiatrie: diagnose en behandeling.’