De behandeling van narcisme is moeizaam omdat echte verandering aanvankelijk niet gewenst is. De therapeutische relatie is vaak fragiel, de behandelingsmotivatie van korte duur en veelal worden afgeleide klachten behandeld. Toch is behandeling niet onmogelijk.
Vrijwel alle auteurs plaatsen het ontstaan van narcisme in de vroege kindertijd.1 Als de interactie met de ouders voor het kind overwegend teleurstellend is, trekt het kind zich daaruit terug en doven de wederkerigheid en afhankelijkheid uit: ‘Bij jou kan ik het niet vinden; ik moet aan mezelf genoeg hebben.’ Dit tast vervolgens de ontwikkeling van allerlei psychische functies aan, zoals het zelfgevoel, het zelf-troostende vermogen, de realiteitstoetsing en het empathisch vermogen.
Twee vormen van pathologisch narcisme
Er bestaat een veelheid aan definities van pathologisch narcisme, door Pincus & Lukowitsky teruggebracht tot drie probleemgebieden:2
1) Het zelfgevoel schommelt tussen ‘helemaal goed’ (geïdealiseerd) en ‘helemaal slecht’ (gedevalueerd), zonder grijstinten. Voor de cliënt gebeurt dat onbewust, hij of zij heeft daar geen weet van.
2) De heftige emoties – zoals narcistische razernij of overmatige schaamte – die ontstaan door verandering van het zelfgevoel kunnen niet goed gereguleerd worden. De cliënt kan zichzelf niet troosten of geruststellen.
3) Relaties met anderen zijn instrumenteel en moeten het zelfgevoel van de cliënt stutten. Er is een gebrek aan wederkerigheid en empathische afstemming. De cliënt ervaart geen emotionele verbondenheid in relaties, maar verwacht teleurstelling.
Naast vanzelfsprekend, grandioos DSM-5-narcisme bestaat er ook een waakzame, hypervigilante variant die vaak over het hoofd wordt gezien. Anders dan lang werd verondersteld, lijken beide vormen van narcisme in iemands persoonlijkheid voor te kunnen komen en kunnen beide vormen zowel openlijk zichtbaar zijn als verborgen, aldus Pincus & Lukowitsky.
Classificatie of beschrijvende diagnose?
Meestal