Ongeveer de helft van de kinderen maakt voor het achttiende levensjaar een of meer schokkende gebeurtenissen mee, direct of als getuige.1
Het kan gaan om seksueel misbruik, of lichamelijk geweld maar bijvoorbeeld ook om een ernstig verkeersongeluk of heftige ervaringen in oorlogsgebied. Uit een recente meta-analyse komt naar voren dat zestien procent van de kinderen die een schokkende gebeurtenis heeft meegemaakt, een posttraumatische stressstoornis (PTSS) ontwikkelt.2
Deze kinderen hebben last van herbelevingen in de vorm van flashbacks of nachtmerries, vermijden situaties die hen doen denken aan het trauma, rapporteren negatieve veranderingen in hun gedachten en stemmingen die gerelateerd zijn aan het trauma, en ze zijn waakzaam en schrikachtig.
Ook de lange termijn gevolgen van een onbehandelde PTSS zijn groot.3
Gelukkig zijn er effectieve behandelingen die de PTSS-klachten kunnen verminderen, zoals (prolonged) exposure, trauma-gerichte cognitieve gedragstherapie en EMDR.4
Maar kinderen en jongeren met een PTSS moeten deze behandelingen natuurlijk wel tijdig aangeboden krijgen.
Rake vragen
Om kinderen te bereiken die mogelijk baat hebben bij een PTSS-behandeling, moeten we als hulpverleners de juiste vragen stellen. In de internationale richtlijnen wordt aanbevolen om altijd aan kinderen en jongeren die in zorg komen te vragen of zij trauma’s meegemaakt hebben, ook wanneer zij voor andere problematiek worden aangemeld.5 Dat is niet voor niets! Het is invoelbaar hoe hoog de drempel is om, – zonder dat een zorgverlener daar expliciet naar vraagt – te vertellen: ‘we hebben het nu vooral over mijn concentratieproblemen