Fotografe: Aleid Denier van der Gon Negatieve bevindingen van wetenschappelijk onderzoek hebben een grote kans om niet gepubliceerd te worden. Wetenschappelijke tijdschriften willen graag scoren met opzienbarende bevindingen, met resultaten die de kranten halen. Deze studies worden ook weer vaker geciteerd in andere wetenschappelijke artikelen en verhogen daarmee de status van een tijdschrift. En niet te vergeten, onderzoekers zijn zelf ook vaak negatiever over negatieve bevindingen. Daar maakte ik mij laatst ook schuldig aan toen ik met enige schroom de negatieve resultaten van mijn studie presenteerde aan collega-onderzoekers. Een hoogleraar mailde mij naderhand, hij tikte mij een beetje vaderlijk op de vingers; over dat ik trots kan zijn op mijn studie en hij benadrukte hoe relevant het is dat ook negatieve bevindingen met verve gepresenteerd en gepubliceerd worden. Hij heeft gelijk. Maar hoe zit dat dan met artikelen voor GZ-psychologie? Besteden wij wel genoeg aandacht aan behandelingen die niet blijken te werken en aan theorieën die niet blijken te kloppen? Ik denk dan aan koppen als: ‘CGT niet effectief als behandeling voor agorafobie’, of ‘Geen verband gevonden tussen genen en eetstoornissen’. Niet sexy misschien, maar wel relevant voor ons als clinici.
Laura Batstra ziet de publicatiebias als een van de oorzaken waarom wetenschapers geneigd zijn om hun conclusies te overdrijven of zelfs te verdraaien. In de rubriek Opinie van dit nummer schrijft zij over een spraakmakende studie die gepubliceerd is in de Lancet Psychiatry. Daarin wordt op basis van de onderzoeksresultaten ten onrechte gesteld dat ADHD een hersenziekte is. Eerst wetenschappelijk
Premium
Wil je dit artikel lezen?
Al abonnee? Log dan in