Het is zaterdag. Ik zit in de trein, onderweg naar het Waanzinfestival in Utrecht. Ik reis graag met de trein, het is ontspannen en ik kan fijn uit het raam kijken of ik een ree of een haas zie. Ik ben al vroeg op mijn bestemming en heb alle tijd om een cappuccino te drinken.
Eerst ga ik naar een lezing over veranderingen in de psychiatrie door de jaren heen, gegeven door een psychiater die ook filosoof is. Ik maak driftig aantekeningen, schrijf allerlei namen en jaartallen op die ik later wel een keer op het internet opzoek.
Daarna staat de Waanzinnige Talkshow geprogrammeerd. Weet niet wat ik me daarbij moet voorstellen, maar het blijkt heel boeiend. De talkshow-host interviewt een ervaringsdeskundige over zijn bipolaire aandoening. Vooral wanneer hij over zijn depressies vertelt, zit ik op het puntje van mijn stoel.
Het zwarte gat, vertelt hij, is in een depressie zo oneindig diep dat de dood de enige uitweg lijkt. En deze hel is niet eenmalig, die herhaalt zich . Toch leeft de man nog, ik zie hem immers op het podium zijn verhaal doen.
‘Wat maakt dat je hier nu zit en dit verhaal met ons kunt delen?’, vraagt de interviewer.
Het was iets dat zijn moeder zei toen zijn leven weer pikzwart voelde en het lijden oneindig. “Ze zei: ‘Ik laat je gaan’.” Deze vier woorden hadden hem gered. Ze gaven hem lucht en ruimte aan zijn doodsgedachten; begrip van de ander