U bent ook bijzonder hoogleraar Forensische Psychiatrie aan Tilburg University, en u heeft een boek gepubliceerd over toerekeningsvatbaarheid, een begrip dat nauw verbonden is met wilsbekwaamheid. Vanwaar uw belangstelling voor beide vraagstukken?
‘Die belangstelling kreeg ik al in het eerste jaar van mijn opleiding tot psychiater. Ik heb zowel geneeskunde als wijsbegeerte gestudeerd, waarna ik me ben gaan specialiseren tot psychiater. In het kader van die opleiding werkte ik op de gesloten afdeling van de Valeriuskliniek in Amsterdam. Wat mij daar opviel was hoe ik met patiënten die heel psychotisch waren, en bij wie die stoornis hun gedrag op cruciale momenten volledig leek te bepalen, tegelijkertijd toch over veel zaken een goed gesprek kon voeren. Het waren mensen die opgenomen waren met een IBS of een rechterlijke machtiging, dus zij hadden een ernstige stoornis, maar dat betekende niet dat ze geen beredeneerde keuzes konden maken. Ik zag dat je dus heel gedifferentieerd naar zulke patiënten moet kijken.’
In diezelfde tijd werd in het hersenonderzoek steeds nadrukkelijker de vraag gesteld of er wel een vrije wil kon bestaan als de neurobiologie alles bepaalt. Ik deed toen promotieonderzoek in het Herseninstituut, – het huidige Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen (NIN) -, waar Dick Swaab mijn promotor was. Hij legde ook verband tussen hersenen en de vraag naar de vrije wil. Deze twee ervaringen samen vormden voor mij de aanleiding om mij met vraagstukken rond keuzevrijheid, wilsbekwaamheid en toerekeningsvatbaarheid te gaan bezighouden.’
Dat zijn dus eigenlijk filosofische problemen.
‘Dat