Onlangs sprak Purdon hierover in Leuven (BE), met haar Utrechtse collega Marcel van den Hout, hoogleraar Klinische psychologie en Experimentele psychopathologie aan de Universiteit Utrecht (UU). Als Marcel van den Hout de universiteitskamer binnenstapt, wordt uit de hartelijke begroeting van Christine Purdon meteen al duidelijk dat we tijdens dit gesprek niet hoeven rekenen op een vinnige controverse. ‘Vanaf dat ik student was heb ik altijd naar Marcel en zijn onderzoek opgekeken’, opent Purdon en als uit het volgende gesprek iets duidelijk wordt, dan is het wel dat de twee gesprekspartners hun visie op de (behandeling van) obsessief-compulsieve stoornis (OCS) volstrekt op een lijn zitten; ook als in het begin van het gesprek de psychoanalyse ter sprake komt.
Purdon: ‘We begrijpen OCS nog lang niet zo goed als we zouden moeten, maar we begrijpen inmiddels wel een aantal belangrijke aspecten. Zo is in ieder geval duidelijk dat het psychoanalytische perspectief weinig bijdraagt aan een goed begrip van de stoornis.’
‘We begrijpen OCS nog niet goed genoeg’
Van den Hout: ‘Sterker nog, ik vind het een gevaarlijke benadering. Cruciaal voor een psychoanalytische kijk op OCS is de opvatting dat de problemen en angsten waarmee patiënten geconfronteerd worden, vermomde wensen zijn. Maar dat is niet zo, het zijn juist de dingen waarvoor mensen het bangst zijn, die leiden tot OCS. Mensen die de impuls voelen om hun kind iets aan te doen, bijvoorbeeld, zijn vaak diegenen voor wie er niets erger is dan de gedachte dat zij hun