Onderzoek naar preventie van depressie | Executieve functies bij avondmensen | Zorgstandaard Forensisch klinische zorg | Dialectische gedragstherapie bij autisme en suïcidaliteit
Depressie is een van de meest voorkomende stoornissen en hoewel er effectieve behandelingen voor beschikbaar zijn – zoals medicijnen, therapie en digitale behandelprogramma’s – is het effect bij volwassenen vaak beperkt. Zelfs als iedereen toegang heeft tot deze behandelingen, kan de ziektelast van depressie hierdoor maar beperkt worden verminderd. Bovendien krijgt slechts 16,5% van de mensen met een depressie een goede behandeling, zelfs in rijke landen. Daarom moet ook onderzoek worden gedaan naar effectieve preventiemaatregelen. Veelbelovend is gerichte preventie, waarmee mensen met milde, subklinische depressieve klachten worden geholpen. Deze mensen hebben namelijk drie keer zoveel kans om een volle depressie te ontwikkelen dan mensen zonder klachten. In een meta-analyse is onderzocht wat het effect is van preventieve interventies op deze doelgroep.1 Hierin zijn dertig RCT’s meegenomen, met in totaal 7201 deelnemers.
De psychologische preventieve interventies lieten sterke positieve effecten zien (tot 12 maanden), waaronder een lagere incidentie van depressie, minder ernstige depressieve symptomen en een betrouwbare verbetering van de symptomen. Psychologische interventies verlaagden de incidentie van depressie tot 42% (na 6 maanden) en deze reductie bleef 33% (na 12 maanden). Deze percentages zijn hoger dan in eerdere meta-analyses, waarin reducties van 19-22% zijn gerapporteerd.
De interventies waren overigens effectiever bij mensen zonder eerdere ervaring met psychotherapie en bij mensen met – in aanvang – matige tot matig ernstige depressieve klachten of angstklachten. Meer onderzoek is nodig om te ontdekken hoe preventieve effecten kunnen worden vergroot bij mensen die al eerder psychotherapie hebben gehad. De resultaten laten overigens ook zien dat het preventieve effect waarschijnlijk niet langer dan 24 maanden aanhoudt, maar er is onvoldoende data beschikbaar om hierover sluitende conclusies te trekken. In toekomstige studies kan worden onderzocht hoe het positieve effect langer vastgehouden kan worden.
Bron:
1. Untrock, C., e.a. (2024). Psychological interventions to prevent the onset of major depression in adults: a systematic review and individual participant data meta-analysis. The LancetPsychiatry, 11(12), 990-1001.
Executieve functies bij avondmensen
Adolescenten hebben verschillende circadiane ritmes. Zo gaan sommige mensen liever laat naar bed en staan laat op (avondmensen), terwijl anderen liever vroeg naar bed gaan en ook vroeg opstaan (ochtendmensen). Avondmensen ervaren hierdoor vaak een mismatch met schooltijden, wat kan leiden tot chronisch slaaptekort. Bekend is dat onvoldoende slaap samenhangt met slechte schoolprestaties en minder goede executieve functies, maar er is weinig onderzoek gedaan naar hoe iemands circadiane voorkeur deze aspecten beïnvloedt.
In een nieuwe studie is nu de relatie tussen circadiane voorkeur, schoolprestaties en het executief functioneren onderzocht; bij jongeren met en zonder ADHD.1 Jongeren met ADHD hebben vaker slaapproblemen en zijn vaker avondmensen dan leeftijdsgenoten zonder ADHD. Aan het onderzoek deden 302 jongeren mee, van tussen de 12 en 14 jaar oud, van wie ongeveer de helft ADHD had. De resultaten lieten zien dat jongeren die avondmensen zijn minder goede executieve functies hebben en ook slechtere schoolprestaties. Circadiane voorkeur hing zelfs sterker samen met de schoolprestaties en het executief functioneren dan slaapduur of slaapkwaliteit, zo bleek uit de studie. Het wel of niet hebben van ADHD veranderde de sterkte van de verbanden niet. Volgens de onderzoekers is het belangrijk om interventies te richten op het circadiane ritme, om de bijkomende problemen bij jongeren te verminderen; vooral bij jongeren met ADHD, bij wie deze problemen vaker voorkomen dan bij jongeren zonder ADHD. Mogelijke interventies zijn bijvoorbeeld blootstelling aan ochtendlicht of het voorschrijven van melatonine.
Bron:
1. Ecker, S. P., e.a. (2024). Later (“evening”) circadian preference is associated with poorer executive, academic, and attentional functioning in adolescents with and without ADHD. Journal of Child Psychology and Psychiatry.
Zorgstandaard Forensisch klinische zorg
In 2022 is het Kwaliteitskader Forensische Zorg in werking getreden. Hierin wordt beschreven dat de professional ten alle tijden dient te handelen volgens de voor de sector beschikbare (zorg)standaarden en multidisciplinaire richtlijnen. Naar aanleiding hiervan namen het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) en het Nederland Instituut van Psychologen (NIP) het initiatief om de zorgstandaard Forensisch klinische zorg te ontwikkelen. Deze werd op 3 december 2024 gepubliceerd op GGZ Standaarden.1
Forensisch klinische zorg is gericht op het behandelen van psychische problemen die aanleiding geven tot het plegen van delicten. In de nieuwe zorgstandaard worden alle fasen van het zorgproces omschreven. Voor elke behandelfase worden specifieke forensische aandachtspunten genoemd, en handvatten voor de praktijk. Daarbij is ook aandacht voor multi- en interdisciplinair samenwerken. De nieuwe zorgstandaard bevat ook handige tools, zoals een samenvatting, werkkaarten en een overzicht met verwijzingen.
Dialectische gedragstherapie bij autisme en suïcidaliteit
Mensen met autisme lopen een verhoogd risico op (chronische) suïcidaliteit, maar er is weinig bekend over effectieve behandelingen. In een onderzoek heeft psychotherapeut en promovenda Anne Huntjes getracht om hier meer zicht op te krijgen.
In dit onderzoek keek ze naar het effect van Dialectische gedragstherapie (DGT), een therapievorm die veelal wordt ingezet bij ernstige persoonlijkheidsstoornissen, met name bij borderline. Uit onderzoek is gebleken dat DGT effectief is in het verbeteren van emotieregulatie, impulscontrole en sociale vaardigheden. Deze kenmerken of vaardigheden zijn vaak ook een uitdaging voor mensen met autisme.
Voor haar studie onderzocht Huntjes 123 volwassenen met autisme en chronische suïcidaliteit, verdeeld over zes specialistische ggz-instellingen. 63 Patiënten ontvingen DGT als behandeling en 60 patiënten ontvingen de gebruikelijke behandeling. Uit de resultaten blijkt dat deelnemers van DGT significant minder zelfmoordgedachten rapporteerden, dat zij minder suïcidepogingen deden en dat zij ook minder depressieve klachten hadden dan mensen uit de controlegroep.1 Ook waren bij hen verbeteringen te zien in het persoonlijk- en sociaal functioneren, de emotieregulatie en in de kwaliteit van leven. Deze positieve effecten bleven ook na een jaar nog zichtbaar. Volgens de onderzoekers is dit voldoende wetenschappelijke onderbouwing voor de effectiviteit van DGT bij mensen met autisme en suïcidaliteit.