BMI, lichaams- ontevredenheid en depressie onder adolescenten
De laatste 20 jaar zijn er steeds meer adolescenten met depressieve klachten. Het is belangrijk om te begrijpen wat risicofactoren zijn, zodat interventies zich daarop kunnen richten. Het gemiddelde BMI van kinderen wordt ook steeds hoger. Een hoog BMI tijdens de adolescentie is gerelateerd aan meer depressieve klachten, mogelijk omdat een hoog BMI de lichaamson- tevredenheid vergroot. Er is echter nog weinig bekend over de invloed die een hoog BMI in de kindertijd kan hebben op depressieve klachten in de adolescentie. Onderzoekers aan de Universiteit van Londen analyseerden longitudinale data van de UK Millenium Cohort Study om de relatie tussen BMI, lichaamsontevredenheid en depressie onder adolescenten te onderzoeken.1 Onder een steekproef van 13.135 deelnemers, vonden zij dat kinderen van 7 jaar met een hoger BMI ontevredener waren over hun lichaam op hun 11e en meer depressieve klachten ervoeren op hun 14e. Ook was lichaamsontevredenheid op het 11e levensjaar gerelateerd aan depressieve klachten op het 14e levensjaar. Deze verbanden waren twee keer zo groot bij meisjes dan bij jongens.
Er zijn publieke interventies die zich richten op het verlagen van het BMI, maar onderzoek laat zien dat deze de lichaamsontevredenheid en daarmee depressieve klachten kunnen verergeren. De auteurs pleiten voor interventies die zich richten op omgevingsfactoren in plaats van op individuele factoren.
Meta-analyse: absolute uitkomsten bij psychotherapie
Voor veelvoorkomende psychische stoornissen, zoals depressieve stoornissen en angststoornissen, zijn effectieve psychotherapeutische interventies ontwikkeld. De behandeluitkomsten van deze therapieën worden in studies vaak op continue uitkomstmaten gerapporteerd. Absolute uitkomstmaten, zoals respons- of remissiepercentages, zijn echter gemakkelijker te interpreteren. Recent is een grote meta-analyse uitgevoerd waarin de absolute effectiviteit (aantal patiënten met een afname in symptomen van ten minste 50%) van psychotherapieën voor verschillende psychische stoornissen is vergeleken voor de volgende psychische stoornissen: depressieve stoornis, PTSS, obsessief-compulsieve stoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis, paniekstoornis, gegeneraliseerde angststoornis, sociale angststoornis en specifieke fobie.1 Door al deze stoornissen in één studie mee te nemen, kon de behandelbaarheid worden vergeleken. In totaal zijn hiervoor data van 441 trials en 33.881 patiënten gebruikt. De remissiepercentages waren het grootst voor depressiebehandelingen (42%) en het laagst voor borderline- behandelingen (24%). De overige percentages varieerden tussen 32% en 39%. De meeste therapieën doen het beter dan een controleconditie, maar de remissiepercentages zijn bescheiden en de meeste patiënten laten geen verbetering van ten minste 50% zien. Kortom, er moeten meer effectieve interventies worden ontwikkeld, ook voor patiënten die niet reageren op eerstekeuzebehandelingen.
Welke positieve en negatieve gevolgen digitalisering heeft op mensen kan niet achterhaald worden vanuit één wetenschappelijke discipline. Daarom is een goede samenwerking tussen disciplines nodig. Ook is het belangrijk dat er kennis ontwikkeld wordt rondom deze thema’s, aldus Esther Rozendaal, hoogleraar Digitale weerbaarheid en veerkracht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Met de opening van het Expertisecentrum Digitalisering en Welzijn lijkt hierin een eerste stap gezet. Dit nieuwe centrum verzamelt kennis over hoe games, sociale media en andere digitale middelen onze gezondheid beïnvloeden.1 Het centrum zal bestaande kennis bundelen, nieuwe kennis verzamelen, kennis delen en toepassen, professionals verbinden en bestaande inspanningen versterken. Er zal ook aandacht zijn voor ethisch en humaan ontwerp van digitale producten. Trends waar digitalisering en welzijnsthema’s elkaar raken, zullen eveneens worden gesignaleerd. De opening van het centrum lijkt een belangrijke stap, aangezien de huidige kennis en het onderzoek over deze thema’s verspreid is over veel gebieden. Ook het beleid rondom deze thema’s is versnipperd. Verschillende ministeries houden zich ermee bezig omdat de onderwerpen te maken hebben met verschillende wetten en regels. Bovendien gaan de technologische ontwikkelingen snel, waardoor het lastig is om op de hoogte te blijven en goed te reageren op nieuwe ontwikkelingen. Een centrale plek waar kennis wordt verzameld en trend worden gevolgd, kan hierbij helpen. Doel van het nieuwe centrum is het bevorderen van een gezonde digitale balans. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar het gedrag van de gebruikers, maar ook naar de verantwoordelijkheid van de makers van digitale producten. Iedereen zou de digitale wereld moeten kunnen vertrouwen, dus kennis van de impact van digitalisering op onze gezondheid wordt als belangrijk gezien. Alle informatie zal binnenkort te vinden zijn op de website van het expertisecentrum en bijbehorende publiekswebsites van het Trimbos-instituut. De website zal worden gelanceerd zodra de eerste kennisbundeling heeft plaatsgevonden.
Uit onderzoek (VU) blijkt dat mensen met een hoger opleidingsniveau een lager risico hebben op psychiatrische problemen.1Het onderzoek suggereert dat langdurig onderwijs kan dienen als een beschermende factor tegen aandoeningen zoals depressie, ADHD, alcoholverslaving en angststoornissen. De onderzoekers analyseerden gegevens van 1.7 miljoen Nederlanders, en wereldwijde genetische informatie, om de verbanden tussen opleidingsniveau en geestelijk welzijn te onderzoeken. De resultaten zijn gepubliceerd in Nature Mental Health.
Door in de analyse broers en zussen in 766.000 Nederlandse families te vergelijken, konden de onderzoekers het effect van onderwijs op psychiatrische stoornissen beoordelen, rekening houdend met gedeelde factoren tussen broers en zussen (gedeelde genetica, ouderlijk gedrag, jeugd en schoolomgeving). Van de Nederlandse volwassenen die tussen 1965 en 1985 zijn geboren, kreeg ongeveer 10% minstens één psychiatrische diagnose tussen 2011 en 2016. Individuen met een hogere opleiding werden echter aanzienlijk minder vaak getroffen. Elk jaar onderwijs bleek geassocieerd met een afname van het risico op psychiatrische diagnoses, tot wel 20% voor bijvoorbeeld schizofrenie. Om hun bevindingen te ondersteunen, gebruikten de onderzoekers ook genetische gegevens. Deze genetische analyse bevestigde het beschermende effect van onderwijs tegen depressie, PTSS, alcoholafhankelijkheid en angst. Opvallend genoeg bleek er met meer onderwijs ook een potentieel verhoogd risico te bestaan op obsessief-compulsieve stoornis, bipolaire stoornis en anorexia nervosa.2 Volgens hoofdonderzoeker Perline Demange vraagt dit om vervolgonderzoek.