Adrian Raine, hoogleraar neurocriminologie, schreef er jaren geleden al over in zijn boek Het gewelddadige brein nadat hij tientallen jaren onderzoek deed naar de biologische en sociale achtergronden van agressief en crimineel gedrag.
Volgens zijn onderzoeksresultaten reguleren de genen die invloed hebben op antisociaal en agressief gedrag allemaal de neurotransmitters serotonine en dopamine. Als het niveau van serotonine en dopamine verandert, verandert onze waarneming en de emoties die we ervaren. Genen kunnen dus leiden tot ‘verkeerde’ niveaus van neurotransmitters. En de neurotransmitters op hun beurt kunnen zorgen voor agressieve gevoelens, gedachten en gedrag. “Geweld is voor 50 procent genetisch,” vertelt Adrian Raine. Toch bepaalt ook de omgeving, voor de andere 50 procent, of iemand gewelddadig wordt of niet. “Sommige genetische invloeden zijn in combinatie met de omgeving en andersom,” legt Raine uit. “Iedere factor verklaart maar een klein percentage in de variatie. Er is niet één factor die beslist wie crimineel wordt en wie niet. Het is een combinatie van al die factoren. Iedere factor, drie procent hier, vijf procent daar, verhoogt de kans of iemand crimineel wordt.”
Verband met hersenontwikkeling
In het recente onderzoek, geleid door de VU in Amsterdam, ontdekten de onderzoekers dat de effecten van individuele genen op antisociaal gedrag weliswaar heel klein zijn maar het gezamenlijke effect van alle genen wel een deel van de variatie in dit gedrag verklaart. Antisociaal gedrag wordt in deze studie gezien als een verzamelterm voor het overtreden van regels zoals stelen, vernieling, agressie en ander